Hoofdstuk 30
iximèn d'Esparga en zijn mannen haalden het leger van de koning in de buurt van het trotse Elne in, op slechts twee mijl van Perpignan. De koning had besloten daar in de omgeving te overnachten en hij ontving er opnieuw bezoek van een bisschop, die, wederom tevergeefs, in naam van Jaume van Mallorca probeerde te bemiddelen.
Hoewel de koning er geen bezwaar tegen had gemaakt dat Eiximèn d'Esparga en zijn Almogavers het kasteel van Bellaguarda innamen, had hij wel geprobeerd te verhinderen dat een andere groep ridders op weg naar Elne de toren van Nidoleres met wapengeweld innam. Maar toen de koning bij de toren aankwam, hadden de ridders hem al bestormd, de bewoners gedood en alles in brand gestoken.
Niemand durfde daarentegen Elne te naderen en haar bewoners lastig te vallen.
Het hele leger zat rond de vuren in het veld en keek naar de lichtjes van de stad. Elne hield zijn poorten open, en daagde de Catalanen daarmee duidelijk uit.
'Waarom...?' begon Arnau, bij het vuur. 'Het trotse Elne?' viel een van de meest ervaren soldaten hem in de rede.
'Ja. Waarom wordt het ontzien? Waarom sluit het zijn poorten niet?' Alvorens te antwoorden keek de veteraan in de richting van de stad.
'Het trotse Elne drukt op ons geweten... ons geweten als Catalaan. Ze weten dat we uit de buurt zullen blijven.' Hij zweeg. Arnau had geleerd de manier van doen van de soldate Hij wist dat de veteraan hem met de nek zou aankijken en niets meer zou zeggen als hij aan zou dringen. Alle veteranen vonden het heerlijk om hun herinneringen en verhalen te vertellen, waar of onwaar, overdreven of niet. Een van hun hebbelijkheden was om de spanning erin te houden. Uiteindelijk begon de man zijn betoog opnieuw: 'In de oorlog tegen de Fransen, toen Elne nog bij ons hoorde, had Pere de Grote beloofd de stad te verdedigen en stuurde hij er een detachement Catalaanse ridders heen. Die verraadden Elne; 's nachts sloegen ze op de vlucht en leverden de stad over aan de genade van de vijand.' De veteraan spuwde in het vuur. 'De Fransen ontwijdden de kerken, vermoordden de kinderen door ze tegen de muren te slaan, verkrachtten de vrouwen en executeerden alle mannen... op één na. Het bloedbad van Elne drukt op ons geweten. Geen Catalaan zal het wagen in de buurt van Elne te komen.'
Arnau keek weer naar de open poorten van het trotse Elne. Daarna keek hij naar de verschillende groepen waaruit het kamp bestond; steeds stond er wel iemand stilzwijgend naar Elne te kijken.
'Wie is er gespaard gebleven?' vroeg hij, tegen zijn eigen regels in. De veteraan keek hem vanaf de andere kant van het vuur onderzoekend aan.
'Een man genaamd Bastard de Rosselló.' Arnau wachtte weer tot de veteraan besloot door te gaan: 'Jaren later heeft die soldaat de Franse troepen over de pas bij La Magana geleid om Catalonië binnen te vallen.'
Het leger sliep in de schaduw van de stad Elne. Dat deden op enige afstand ook de honderden mensen die het leger volgden. Francesca keek naar Aledis. Zou dit de plek zijn? Het verhaal over Elne was door de tenten en hutten gegaan, en in het kamp heerste een ongewone stilte. Francesca had zelf een paar keer naar de open poorten van het trotse Elne gekeken. Ja, ze bevonden zich in onherbergzaam gebied; geen Catalaan zou in Elne en omgeving vriendelijk worden ontvangen. Aledis was ver van huis. Het enige wat nog ontbrak was dat ze alleen zou zijn.
'Je Arnau is dood,' zei ze, toen Aledis op haar oproep verschenen was.
Ze stortte in elkaar; Francesca zag haar kleiner worden in haar groene jurk. Aledis sloeg haar handen voor haar gezicht en haar gehuil verbrak de vreemde stilte.
'Hoe... hoe is dat gebeurd?' vroeg ze na een tijdje. 'Je hebt me bedrogen,' was het enige wat Francesca antwoordde, op kille toon. Aledis keek haar snikkend en bevend aan, haar ogen vol tranen; vervolgens sloeg ze haar ogen neer.
'Je hebt me bedrogen,' zei Francesca nog eens. Aledis antwoordde niet. 'Je wilt weten hoe het gebeurd is? Je echtgenoot heeft hem gedood, de echte, de meesterleerlooier.'
Pau? Onmogelijk! Aledis keek op. Het was onmogelijk dat die ouwe...
'Hij kwam Arnau in het kamp van de koning beschuldigen dat hij je ontvoerd had,' ging Francesca verder, de gedachten van het meisje onderbrekend. Ze wilde zien hoe Aledis zou reageren. Arnau had haar verteld dat ze bang was voor haar man. 'De jongen ontkende en je echtgenoot heeft hem uitgedaagd.' Aledis wilde iets zeggen; Pau kon toch niemand uitdagen? 'Hij heeft een officier betaald om voor hem te vechten,' ging Francesca door, waarmee ze haar het zwijgen oplegde. 'Wist je dat niet? Als iemand te oud is om te vechten, kan hij een ander betalen om het voor hem te doen. Je Arnau is gestorven terwijl hij zijn eer verdedigde.'
Aledis was wanhopig. Francesca zag hoe ze beefde. Langzaam begaven haar benen het en Aledis viel op de grond, op haar knieën voor haar, maar Francesca had geen medelijden.
'Ik begrijp dat je echtgenoot je zoekt.'
Aledis sloeg haar handen weer voor haar gezicht.
'Je zult ons moeten verlaten. Antónia zal je je oude kleren geven.'
Die blik wilde ze zien! Angst! Paniek!
Allerlei vragen kwamen plotseling bij Aledis op. Wat moest ze doen? Waar moest ze heen? Barcelona lag aan het andere eind van de wereld en dan, wat restte haar daar nog? Arnau, dood! Als een flits schoot de reis van Barcelona naar Figueres door haar heen en overal in haar lichaam voelde ze de verschrikking, de vernedering, de schaamte... de pijn. En nu zocht Pau haar!
'Nee...' bracht Aledis uit, 'ik zou niet kunnen!'
'Ik kan me nu geen problemen op de hals halen,' antwoordde Francesca ernstig.
'Bescherm me!' smeekte ze. 'Ik kan nergens heen. Ik heb niemand naar wie ik toe kan.' Ze snikte. Aledis bleef op haar knieën voor Francesca zitten, maar durfde haar niet aan te kijken.
'Dat zal niet gaan, je bent immers zwanger.'
'Dat was ook een leugen,' riep het meisje.
Ze klampte zich vast aan haar benen. Francesca verroerde zich niet.
'Wat zou je terug willen doen?' 'Wat u maar wilt!' riep Aledis. Francesca verborg een glimlach.
Die belofte wilde ze horen. Hoe vaak hadden meisjes als Aledis het haar niet beloofd? 'Wat u maar wilt!' herhaalde ze. 'Bescherm me, verberg me voor mijn man en ik doe wat u wilt.'
'Je weet wat we zijn,' zei de madam.
Wat kon het haar schelen? Arnau was dood. Ze had niets meer. Ze had niemand meer... alleen een echtgenoot die haar zou stenigen als hij haar vond.
'Verberg me, ik smeek het u. Ik zal doen wat u wilt,' herhaalde Aledis.
Francesca gaf opdracht dat Aledis zich niet met de soldaten zou inlaten; Arnau was immers bekend in het leger.
'Je komt in het verborgene te werken,' zei ze de volgende dag, toen ze voorbereidingen troffen voor het vertrek. 'Ik zou niet willen dat je echtgenoot...' Aledis knikte nog voor ze haar zin had afgemaakt. 'Tot de oorlog afgelopen is, moet je je niet vertonen.' Aledis knikte weer.
Diezelfde avond nog zond Francesca Arnau een boodschap! 'Alles geregeld. Ze zal je niet meer lastigvallen.'
In plaats van naar Perpignan te gaan, waar koning Jaume van Mallorca zich bevond, besloot Pere iii d te vervolgen, naar Canet. Daar zou burggraaf Ramon hem zijn kasteel moeten afstaan omdat hij hem dat als vazal had gezworen na de verovering van Mallorca, toen de Catalaanse vorst hem na de vlucht van koning Jaume had vrijgelaten, nadat hij het kasteel van Bellver had overgegeven.
En zo geschiedde. De burggraaf van Canet gaf zijn kasteel aan koning Pere, en het leger kon uitgebreid rusten en eten dankzij de edelmoedigheid van de dorpelingen, die erop vertrouwden dat de Catalanen hun kamp snel weer zouden opbreken en naar Perpignan zouden gaan. De koning bracht ook een bruggenhoofd tot stand met zijn vloot, die hij onmiddellijk bevoorraadde.
In Canet ontving Pere iii weer een bemiddelaar. Ditmaal was het zelfs een kardinaal, de tweede die als bemiddelaar voor Jaume van Mallorca optrad. Ook naar hem luisterde Pere niet; hij stuurde hem weg en bestudeerde met zijn raadslieden de beste manier om Perpignan te belegeren. Terwijl de koning wachtte op de leveranties over zee en ze vervolgens opsloeg in het kasteel van Canet, lag het Catalaanse leger zes dagen in de stad en nam het de kastelen en forten tussen Canet en Perpignan in.
In naam van koning Pere nam de host van Manresa het kasteel van Santa Maria del Mar in. Andere compagnieën vielen het kasteel van Castellarnau Sobira aan, en Eiximèn d'Esparga belegerde Castell-Rosselló met zijn Almogavers en andere ridders om ook dat in te nemen.
Castell-Rosselló was geen eenvoudige grenspost, zoals Bellaguarda, maar een vooruitgeschoven verdedigingswerk van de hoofdstad van het graafschap Roussillon. Opnieuw klonken daar de oorlogskreten en het stoten van de lansen van de Almogavers, ditmaal begeleid door het gebrul van enkele honderden op het gevecht beluste soldaten. Het fort viel niet zo gemakkelijk als in Bellaguarda het geval was geweest; de strijd op de muren was fel en er moesten stormrammen aan te pas komen om de verdedigingswerken neer te halen.
De boogschutters gingen als laatsten het kasteel binnen. Dit was iets totaal anders dan de aanval op Bellaguarda. Soldaten en burgers, vrouwen en kinderen incluis, verdedigden het plein met hun leven. Binnen had Arnau een fel gevecht van man tot man.
Terwijl hij zijn boog terzijde legde, pakte hij zijn mes. Honderden mannen waren om hem heen aan het vechten. Een fluitend zwaard deed hem in de strijd belanden. Instinctief ging hij opzij; het zwaard ging rakelings langs hem heen. Met zijn vrije hand pakte hij de pols die het zwaard vasthield, en stak met zijn dolk. Hij deed het automatisch, zoals hij het tijdens de eindeloze lessen van de officier van Eiximèn d'Esparga had geleerd. Ze hadden hem geleerd te vechten, ze hadden hem geleerd hoe je moest doden, maar niemand had hem geleerd hoe je een dolk in de buik van een man moest laten zinken. De maliënkolder van zijn tegenstander hield de dolksteek tegen, en hoewel hij hem bij zijn pols vasthield, zwaaide de verdediger van het kasteel zijn zwaard vervaarlijk rond en verwondde hij Arnau aan zijn schouder.
Een paar tellen waren voldoende om zich te realiseren dat hij moest doden.
Arnau drukte verwoed op de dolk. De kling ging door de maliënkolder heen en zakte weg in de buik van zijn vijand. Het zwaard verloor aan kracht maar bleef gevaarlijk in de rondte draaien. Arnau duwde de dolk omhoog. Met zijn hand voelde hij de warme ingewanden. Zijn vijand hees zich op, de dolk reet zijn buik open, het zwaard viel op de grond en Arnau zag het gezicht van zijn rivaal boven het zijne. Zijn lippen bewogen zich vlak bij zijn gezicht. Wilde hij hem iets zeggen? Ondanks het rumoer van het gevecht kon Arnau zijn gerochel horen. Wilde hij iets? Zag hij de dood? Met zijn uitpuilende ogen leek hij hem te waarschuwen en Arnau draaide zich om, juist op het moment dat een andere verdediger van Castell-Rosselló zich op hem stortte.
Hij aarzelde geen moment. Arnau's dolk schoot door de lucht en trof de nek van zijn nieuwe tegenstander. Hij dacht niet meer na. Hij wilde nog meer doden. Hij vocht en hij schreeuwde. Hij sloeg en stak steeds opnieuw zijn dolk in het vlees van de vijand, zonder te letten op hun gezicht en hun pijn.
Hij doodde.
Toen alles afgelopen was en de verdedigers van Castell-Roselló zich hadden overgegeven, zag Arna
Hij keek om zich heen en door het zien van de lijken dacht terug aan de strijd. Hij had niet de kans gehad om naar zijn tegenstanders te kijken. Hij had niet in hu steeds de gezichten voor zich die hij, verblind door het bloed, niet had kunnen zien, en eisten ze hun rechten op, de eer van de overwonnene. Arnau zou zich nog vaak de wazige gezichten herinneren van de mannen die hij met zijn dolk had gedood.
Half augustus lag het leger opnieuw tussen het kasteel van Canet en de zee. Arnau had Castell-Rosselló op 4 augustus aangevallen. Twee dagen later had koning Pere III zijn troepen op weg gestuurd, en omdat Perpignan koning Pere geen hulde had gebracht, hielden de Catalaanse legers een week lang huis in de omgeving van de hoofdstad van Roussillon: in Basoles, Vernet, Solés, Sant Esteve... Ze vernielden wijngaarden en olijfboomgaarden en kapten elke boom die de doortocht van het leger belemmerde, met uitzondering van de vijgenbomen; een gril van de Plechtige? Molens en oogsten werden verbrand, bouwland en dorpen verwoest, maar tot een belegering van Perpignan, hoofdstad en toevluchtsoord van koning Jaume, kwam het nooit.
15 augustus 1343
Plechtige mis te velde
Het hele leger, bijeen op het strand, bad tot Maria-ter-Zee. Pere III was voor de druk van de paus bezweken en had een wapenstilstand met Jaume van Mallorca gesloten. Het gerucht ging als een lopend vuurtje door het leger. Arnau luisterde niet naar de priester. Slechts weinigen hadden aandacht voor hem, de meesten zagen er berouwvol uit. Maria troostte Arnau niet. Hij had gedood. Hij had bomen gekapt. Hij had voor de angstige ogen van boeren en hun kinderen wijngaarden en bouwland verwoest. Hij had hele dorpen met de vernield.. Koning Pere was gezwicht en koning Jaume had zijn wapenstilstand gekregen. Arnau dacht teru Hl Maria: 'Catalonië heeft jullie nodig! Koning Pere heeft jullie nodig! Ten oorlog!' Wat nou oorlog? Slachtingen waren het geweest. Schermutselingen met als enige verliezers de armen, de loyale soldaten... en de kinderen, die de komende winter honger zouden lijden omdat er geen graan zou zijn. Wat nou oorlog? De oorlog die de bisschoppen en kardinaals, als spreekbuis van sluwe koningen, hadden gevoerd? De priester ging door met zijn preek, maar Arnau luisterde niet. Waarom had hij moeten doden? Waar waren zijn doden goed voor?
De mis was afgelopen. De soldaten gingen in kleine groepjes uit een.
'En de buit die ze ons beloofd hebben?' 'Perpignan is rijk, heel rijk,' hoorde Arnau.
'Hoe zal de koning zijn soldaten betalen als hij dat eerst al niet kon?'
Arnau slenterde tussen de groepjes soldaten. Wat kon hem die buit schelen? De blik van de kinderen, daar ging het om; de blik van dat kind dat aan de hand van zijn zusje had toegekeken hoe Arnau met een groep soldaten hun moestuin had verwoest en het graan had rondgestrooid dat hen de winter door had moeten helpen. Waarom? hadden hun onschuldige ogen gevraagd. Wat hebben wij jullie voor kwaad gedaan? Waarschijnlijk moesten de kinderen op de moestuin passen en waren ze daar gebleven tot het grote Catalaanse leger ophield hun schamele bezittingen te vernielen, terwijl de tranen over hun wangen rolden. Toen ze klaar waren, kon Arnau hen niet eens meer aankijken.
Het leger keerde terug naar huis. De colonnes soldaten verspreidden zich over de Catalaanse wegen, in het gezelschap van gokkers, prostituees en handelaars, die teleurgesteld waren dat het gewin zou uitblijven.
Ze naderden Barcelona. De diverse hosts sloegen af naar de plaats waar ze vandaan kwamen; anderen trokken de gravenstad door. Arnau merkte dat zijn makkers er net als hij flink de pas inzetten. Op de gezichten van de soldaten verschee Ze gingen naar huis. Onderweg doemde Maria's gezicht voor hem op. 'Alles is geregeld,' hadden ze gezegd, 'Aledis zal je niet meer lastigvallen.' Dat was alles wat hij wilde, alleen daarvoor was hij gevlucht.
Maria's gezicht lachte hem toe.